Rob van Dolron(1947) en Wim Barends(1950) werken vanaf het begin van de jaren 70 incidenteel aan gezamelijke projecten op het gebied van beeldende kunsten en vormgeving onder het motto 1+1 = 3
Inleiding
In hun Academie tijd krijgen Wim en Rob een grondige introductie in het gedachtegoed van de jaren 20-30 , de twintigste eeuwse avantgarde. Het thema wat hen daarbij vooral pakt is het streven naar boven-individuele , sociale beeldende kunstbeoefening.
Ten einde een verdieping van dit gedachtegoed te realiseren gaan ze ieder een eigen vervolgstudie aan; respectievelijk kunstgeschiedenis (W.B.) en architectuur (R.v.D.). Zij houden elkaar nauwlettend op de hoogte van de inzichten en vaardigheden die zij opdoen. Zij blijven onderling samenwerken in de verwachting aldus zekere meerwaarde te genereren, via interdisciplinaire projecten, zowel op het beeldende vlak als ook voor theoretische vakken.
De nadruk op het bovenindividuele in hun samenwerking blijft. De eerste kunsttheoretische vrucht van deze samenwerking is de notie van de ‘atelierpraktijk’; het historisch gegroeide en immer groeiende geheel van beeldmiddelen, in de breedste zin van het woord, waarop een kunstenaar in wezen altijd een beroep doet bij het concipiëren van zijn werk. En waaraan, als het goed is, hij elementen toevoegt.
In de loop der tijd vind er een verschuiving plaats van de het sociale aspect naar het spirituele, het onbenoembare.
Van lieverlee ontstaat daarbij de overtuiging dat de kunstenaar niets meer (en niets minder) is dan degene die ontmoetingen met het onbenoembare, het onkenbare arrangeert en faciliteert. Dit laatste staat op gespannen voet met de zogenaamde professionaliteit van het kunstenaarschap, waar dat een claim veronderstelt op het alleenrecht op het onbenoembare en zelfs leidt tot de pretentie het onbenoembare wel te kunnen benoemen.
Hun kritische houding t.a.v. de professionaliteit van de kunstenaar en eigenlijk het hele kunstbedrijf brengt hen ertoe het concept van de ‘vooruitgang/ontwikkeling’ van de kunsten als onbelangrijk en idee fix te beschouwen. Vernieuwing schuilt hooguit in een nooit eerder vertoonde combinaties van het ‘ bekende’, aan de atelierpraktijk ontleende. Ieder andere vorm van vernieuwing veronderstelt het exclusieve benoemen van het onbenoembare, een contradictio in terminis.
Een en ander brengt hen in 2004 onder aandacht van de internationaal vermaarde conceptkunstenaar R. Schleiermacher omdat het volledig aansluit bij zijn stelling dat kunst een door tijd en ruimte reizend fluïdum is. Deze stelt beiden aan als zijn assistenten met een speciale missie op het oude continent: een project waarbij het antwoord wordt gezocht op de vraag hoe het ervoor staat met het vermogen van onze cultuur zich met dit fluïdum in verbinding te stellen. Uiteraard betekent dat een volledig vooroordeelloze inzet van de atelierpraktijk en daarmee een aan vernedering grenzende deemoed van de arrangeurs.